Als schippers wat geld hadden, lieten ze de roef betimmeren door een scheepstimmerman. Die kwam vaak van de werf van aanbouw, of als het een bestaand schip werden de werkzaamheden ook wel door de timmerman van de thuishaven uitgevoerd.
Er werd doorgaans veel aandacht besteed aan het interieur. De bescheiden ruimten moesten zo economisch en mooi mogelijk worden. Veel mahonie en teak als de portemonnee het kon dragen, grenen en vuren in het geval van een krappe beurs. Soms werd het grenen dan geverfd of gehout, zodat het toch op mahonie leek. Dit is veelzeggend voor de lonen in die tijd. Als je tegenwoordig het grenen zou willen houten is het kostbaarder aan loon dan de meerprijs voor het duurste hout.
De mogelijkheden waren beperkt maar aan alles is de liefde voor het schip te zien en de wens het zo mogelijk te verfraaien. De kastjes hadden fraaie paneeldeurtjes. Boven het schouwtje hing een spiegel of schilderij. Langs de schoorsteenmantel beveiligde een koperen roe het moois tegen vallen. De keuken had een granieten aanrecht met een pomp voor het drinkwater. De tegeltjes in de schouw waren geschroefd. Een koekoek in het midden van het roefdak zorgde voor licht en lucht. De lamp hing eronder.